Ziektekosten

Hoogleraren gingen op hun 70ste met emeritaat. Professor Biemond deed dit, na lang wikken en wegen al op zijn 69ste. Hij begon zich steeds meer te ergeren aan breiende studentes in de collegezaal, en er was buiten het WG nog volop werk voor hem te doen zoals consulten in den lande, visite lopen in de Alexander van der Leeuwkliniek, patiënten zien in zijn kleine privépraktijk, en zo nodig patiënten laten opnemen in enkele kleinere Amsterdamse ziekenhuizen zoals de Ziekenverpleging aan de Prinsengracht, en de Boerhaave Kliniek aan het Museumplein en de Teniersstraat.

Bij een afscheid hoort een afscheidcollege en dat college was geheel gewijd aan het onbeheersbaar worden van de ziektekosten. Met de nauwkeurigheid die hem eigen was had professor Biemond zoveel mogelijk gegevens over de kosten verzameld. Rekening houdend met toekomstige ontwikkelingen had hij berekend dat, als niet spoedig zou worden ingegrepen, de kosten onbetaalbaar zouden worden. Het was 1971.

J. Overweg

Man van de klok

Van 1947 tot 1971 was professor Biemond hoogleraar Neurologie in het WG, een ziekenhuis met paviljoenen. Paviljoen 2 was voor de Neurologie, paviljoen 3 voor de Psychiatrie. In die tijd werden nog zenuwartsen opgeleid in de zenuw- (neurologie) en zielsziekten (psychiatrie). Als assistent in opleiding tot psychiater moest ik drieëneenhalf jaar psychiatrie en anderhalf jaar neurologie doen. Lees verder “Man van de klok”

Onder professoren

Eens per week gingen professor Biemond, zijn stafleden en assistenten naar de afdeling Pathologische Anatomie van professor Deelman om de bevindingen van de obducties aan te horen en te bezien. Professor Biemond trok dagelijks een schone, hagelwitte gesteven en zorgvuldig gestreken jas aan. Professor Deelman, de patholoog anatoom, had iets plagerigs over zich en als hij daartoe de kans kreeg legde hij graag een smerige hand op de schouder van professor Biemond.

Vervolgens streek hij dan met zijn vuile hand over de schouder en de mouw. Vieze bruine vlekken waren het gevolg. Professor Biemond, die Arie heette, gruwde daarvan. Er was nog iets. Biemond vond Arie geen mooie naam, echte intimi mochten hem Aay noemen, maar zeker niet Arie. Voor alle anderen was het kortweg professor. Ook hier kon professor Deelman het plagen niet onderdrukken. Te pas en te onpas riep hij “Arie”. Het liefst buiten en van zo groot mogelijke afstand. Hij zette beide handen aan de mond en dan galmde het over het WG-terrein: “Arie, Arie.” Deelman is de enige uit wiens mond ik de roepnaam Arie heb gehoord. Als tijdens zijn leven aan Biemond was gevraagd of een straat naar hem mocht worden vernoemd zou die straat nu niet Arie Biemondstraat hebben geheten.

J. Overweg

Warm eten

Warm eten in de Vrouwenkliniek van het WG. De namen van de co-assistenten stonden onder elkaar op een bord, in de Vrouwenkliniek. Bij toerbeurt kreeg één van hen een stip achter de naam. De eerstvolgende vrouw die voor een bevalling werd opgenomen werd door ’de stip’ vanaf het moment van opname tot na de bevalling begeleid.

Deze co-assistent mocht gedurende die periode de kliniek niet verlaten. Op zolder waren twee slaapkamers voor hen beschikbaar, in elke kamer stonden twee bedden. Op diezelfde zolder runde juffrouw Karsten Nauta de eetzaal voor artsen. De tafels waren met damast gedekt en het eten werd opgediend in mooie en warm gehouden schalen. De artsen werden met alle egards door haar behandeld en bediend. Co-assistenten mochten die eetzaal niet betreden. Het eten dat overbleef werd doorverkocht aan een varkensboer. Tegen betaling van een kwartje kon een co-assistent van dat eten, dat dus eigenlijk al was bestemd voor de varkens en ongeveer 25 cent per portie opbracht, een portie krijgen op de gang in een der dakkapellen aan een klein tafeltje met vier stoelen. Omdat ieder moment de ‘pieper’ kon gaan als teken van een op gang komende partus, werd het eten razend snel naar binnengewerkt. Veel dokters, onder wie ikzelf, hebben dat snelle eten niet meer afgeleerd. Dat heb ik in de latere jaren ervaren als ik dineerde in gezelschap van artsen en niet-artsen. Vaak hadden eerst genoemden hun bord al leeg als de anderen nog niet op de helft waren.

J. Overweg

Goedaardig

Voor het onderdeel chirurgie van mijn artsexamen moest ik mij in oktober 1965 om 8 uur melden bij de hoofdzuster. Die wist niet dat er een examenkandidaat zou komen. Ik werd alvast in de badkamer tegenover de zusterpost gezet met de mededeling dat ik de badkamer niet mocht verlaten.
Omstreeks 9 uur werd een patiënte binnengereden en kreeg ik papier om mijn bevindingen te noteren. Na vijf kwartier werd de patiënte opgehaald. Mij werd op het hart gedrukt in de badkamer te blijven wachten op de professor. Uit de kraan kon ik water drinken, koffie was er niet bij. Om half een kwam professor Boerema binnen. Met een zwaai gooide hij de deur open. Zittend op de rand van het bad was ik weggedommeld. De komst van de hoogleraar deed mij opschrikken en daarbij viel ik achterover in het bad. Professor Boerema stak zijn hand uit en trok mij met een ferme ruk op de badrand. Hij was een man van weinig woorden: “Zegt u het maar.” Na anamnese en onderzoeksbevindingen vertelde ik hem mijn diagnose. Hij keek mij niet gelovend aan en vroeg: “Zou u de patiënt nog herkennen?” Achter hem aan liep ik de zaal op waar het bezoek inmiddels naast de bedden zat. Gelukkig zag ik in de drukte de patiënte en wees haar aan. De professor liep naar haar toe, knikte en greep haar bij de keel. Bij het omdraaien zei hij tegen mij: “U hebt gelijk.” Met flinke stappen liep hij mij voor de zaal af. Hij had de naam van een andere patiënte doorgekregen. Die had een kwaadaardig schildkliercarcinoom, bij mijn patiënte was de tumor goedaardig. Op de cijferlijst een goed cijfer voor chirurgie en geslaagd voor het artsexamen.

J. Overweg

In quarantaine

Het was begin jaren tachtig. Ik had een reis door West Afrika gemaakt en werd een half jaar na terugkomst in Amsterdam plotseling erg ziek: heel hoge koorts, pijn in mijn gewrichten en heel erg transpireren.

Na bezoek van mijn huisarts die niet wist wat ik had, en na een bezoekje van een tropenarts van het tegenwoordige KIT die ook al geen diagnose kon stellen, werd ik overgebracht naar het WG. Daar werd ik in quarantaine geplaatst. Dit hield in dat ik een eigen kamer kreeg met een ingang aan de hoofdgang van het paviljoen en een ingang via de weg op de begane grond. Vrij snel na aankomst werd duidelijk dat ik malaria had.
Omdat ik nog jong was en rookte, was ik vrij populair bij de (nacht)zusters. Vaak kwamen ze ‘s avonds tijdens hun nachtdienst op mijn kamer een praatje maken en sigaretje roken. Ook werd er een TV voor mij geregeld, zodat ik laat in de avond/vroeg in de morgen, naar de wereldkampioenschappen ijshockey kon kijken. Het was tevens de periode dat er vergiftigde heroïne op de Amsterdamse markt kwam. Verscheidene van de slachtoffers, de meesten Surinamer, lagen ook bij mij op de afdeling. Het was een triest gezicht om ze tussen twee verplegers in over de gang te zien strompelen. Broodmager en doodziek. Verschillende van deze slachtoffers hebben hun opname dan ook niet overleefd.
Het eten werd gebracht op een soort van treintjes: kleine autootjes met wagentjes erachter waarop in bussen het eten vanuit de keuken naar de verschillende paviljoens werd gebracht. Het eten was werkelijk verschrikkelijk vies. Ik kon gelukkig alles weggooien zonder dat iemand het merkte omdat ik in quarantaine lag. Ik heb grotendeels gesurvivaled op Marsen, fruit en door bezoek meegebrachte etenswaren. Na ongeveer een week van onderzoeken en medicijnen innemen kon ik, twaalf kilo lichter en toch wel wat verzwakt, weer terug naar huis.

Paul Reijnders

Praatgroepen

Ik kwam hier als praktijkdocent gynaecologie in de jaren zeventig en gaf les aan leerling-verpleegkundigen. Hoofdonderwerpen waren het verplegen van vrouwen met gynaecologische aandoeningen en, aan beginnende leerlingen, het onderwerp seksualiteit.
Dat was op de Anna Reynvaan School, in de Annaflat. Ik was veel op de afdeling gynaecologie van de vrouwenkliniek met de leerlingen, eigenlijk was dat het grootste deel van het werk. Er werden veel vrouwen geopereerd in verband met baarmoederhalskanker. Op een bepaald moment zijn de toenmalig maatschappelijk werkster en ik praatgroepen gestart met de vrouwen die een grote operatie hadden ondergaan, de zogenaamde AVRUEL operatie (bij een gynaecologische kanker, red). Dat was voor het eerst, en het was echt iets dat hoorde bij de jaren zeventig. Men deelde elkaars ervaringen en gaf elkaar ondersteuning. Nu heet zoiets lotgenotengroep.

Dieneke Plompen

Popmuziek

Van 1965 tot 1973 studeerde ik geneeskunde aan de UVA. In de zomervakanties heb ik een aantal maal als verpleeghulp in het WG gewerkt.
De mooiste herinnering heb ik aan een zomer op de afdeling kinderorthopedie in het Chirurgiegebouw. Samen met een heel leuke verpleegkundige draaiden we op zondagmiddag op een pick-upje 45-toeren popplaatjes. De kinderen genoten zichtbaar, wij hadden ook veel plezier, maar de hoofdzuster keek bedenkelijk: wij hadden immers met patientjes te maken! Maar haar kritiek viel weg bij ons argument dat muziek heel heilzaam kan zijn!

Peter Aulman

Kwartjes

Hermine Linnebank van Leeuwen vertelt over haar vader

Jarenlang woonachtig in de buurt van het Wilhelmina Gasthuis, heb ik natuurlijk herinneringen aan dat ziekenhuis, maar vooral aan de patiënten die er opgenomen zijn.
Mijn eerste herinnering is de opname van een pleegzoontje Richard, die net bij ons in huis was. Hij werd met roodvonk opgenomen. Ik herinner mij daarvan vooral het beeld van de prachtige galerij met bogen voor zijn kamer. Dat moet in 1972 zijn geweest.

Veel later was mijn jongste zoontje keihard op zijn neusje gevallen en ik kwam met hem terecht bij keel -, neus – en oorarts in het huidige Amsterdams Ondernemers Centrum. Het was gelukkig geen gebroken neusje. Dat moet in 1980 ongeveer zijn geweest.
Maar de meeste herinneringen heb ik aan de periode dat mijn vader in coma in het WG ziekenhuis heeft gelegen.

Woensdagavond 15 augustus 1973 is mijn vader – predikant van de Remonstrantse Broederschap te Amsterdam- een ongeluk overkomen. Op de Keizersgracht is hij aangereden – op de stoep lopend – door een auto. Ik werd gebeld met de vraag zo spoedig mogelijk naar het Wilhelmina Gasthuis te komen, waar hij op de Eerste Hulp lag. Daar werd mij medegedeeld dat ook mijn moeder was gewaarschuwd, zij kwam vanuit Amstelveen. Er werd mij direct door een neuroloog duidelijk gemaakt dat het zeer ernstig was. Mijn vader was buiten bewustzijn.
Ik herinner me vooral uit die eerste uren dat er toestemming gevraagd werd om het hemd van mijn vader te mogen doorknippen! – natuurlijk mocht dat – en dat ik, toen ik de rest van ons gezin wilde waarschuwen, naar een telefooncel moest. Deze stond in de poort van de ingang aan de Eerste Helmersstraat. Ik kon niet bellen want het apparaat werkte alleen op kwartjes… Enige paniek. Ik ben toen naar de Eerste Hulp teruggegaan om te vragen of ik geld kon wisselen. Dat was niet gebruikelijk, zei men. Ik had kwartjes moeten meenemen. Maar naar huis gaan, leek mij niet goed in verband met mijn moeder. Het is gelukt om wisselen.

Wij waren erbij toen mijn vader op een rollende brancard naar een ander paviljoen werd gereden, over de stenen. Ik herinner me mijn moeder die dat gehobbel vreselijk vond voor zijn arme hoofd en dat ik zei: “In Vietnam worden gewonden op veel onmogelijkere wijzen vervoerd.”
Mijn vader lag in coma en de wereld ging verder. Dat gevoel van die stilstand en dat voortgaan, herinner ik mij vooral uit die periode (11 september 1973 de coup in Chili… de oliecrisis, autovrije zondagen).

Mijn vader heeft tot januari 1974 in coma gelegen in de zaal, waar nu Futons handmatig gemaakt worden, naast WG café. Ik herinner me dat hij in bed lag, met een toestel aan zijn been dat gebroken was en recht gehouden moest worden. Hoge hekken om zijn bed. Ik herinner me hoe artsen over het bed heen over hem spraken, hoe ik dacht : dat kan toch niet, we weten immers niet wat hij dit wel of niet hoort. Of ik dat heb durven zeggen, kan ik mij niet meer herinneren.
In januari leek de toestand van mijn vader niet te veranderen en er werd gesproken over een verpleegtehuis. Het WG wilde hem in ieder geval niet houden en waarom hij toen naar het Lucas Ziekenhuis is vervoerd, weet ik niet. Hij is daar overleden na een half jaar in coma te hebben gelegen. Het Lucas Ziekenhuis was duidelijk een modern ziekenhuis: ruime hal, winkeltje en café. De zalen daar vond ik weer klein, herinner ik me. Wilhelmina Gasthuis had prachtige zalen.

Toen het Wilhelmina Gasthuis al enige tijd was gesloten, openden twee jonge mannen allebei Peter geheten, in de ruimte naast de vroegere afdeling Neurologie een Café-restaurant genaamd: Ingang B. Een van die Peters was onze pleegzoon. Hij vroeg mij of ik het niet vervelend vond, dat hij dat juist op die plek ging doen. Mijn antwoord was, dat mijn vader het fantastisch had gevonden als hij juist daar een vrolijk restaurant zou beginnen. En aldus geschiedde.

Kraken

In de jaren 1968/69 kwam ik voor het eerst in de omgeving van het WG-terrein. Het was er toen erg druk, en er reed een tram door de Jan Pieter Heijestraat.
Ik reed met een vriendin op de fiets en raakte in de tramrails, mijn vriendin brak haar sleutelbeen, maar gelukkig: het ziekenhuis was dichtbij. Alleen de diagnostiek liep heel anders dan je zou verwachten. Mijn vriendin was op dat moment niet goed in staat de vragen te beantwoorden. Zij kwam meteen terecht in Paviljoen 3. Landelijk is dit een begrip geworden.

Omstreeks 1984 woonde ik in Nieuw-West en had net een klein kindje. Het was de tijd van de kraakbeweging waar ook ik bij betrokken was. Als er een pand vrijkwam hoorde je dat vanzelf en dan ging je daar met een groep op af. Zo kwam ik op het WG-terrein, met een petroleumkacheltje en een deken deed ik mee. Tegelijkertijd kreeg ik van de Dienst Herhuisvesting een huis aangeboden op de Brederodestraat, met een kindje kies je dan toch voor de luxe. Na een jaar kon ik die woning van de eigenaar kopen en ik er woon nu nog.

Gerbrig Seidel