Sporen

Soms ging ik mijn vader ophalen bij de Eerste Hulp. Maar het WG was helemaal afgesloten, je kon er niet zomaar in. Je moest via de portiersingang, eerst langs een slagboom, en vervolgens je melden bij de portier.

Die man zat in een getimmerde loge schuin in de doorgang aan je linkerhand, je kunt de sporen van zijn hokje in de vloer nu nog zien. Ik wandelde wel eens rond op het terrein. Je stapt een andere wereld binnen, heel stil, heel schoon, onwezenlijk.

De Eerste Hulp zat in een keet, een noodgebouwtje vlak achter het poortgebouw, heel achenebbisj met een afgesleten linoleum vloer en TL verlichting. Het gebouwtje stond er nog toen het ziekenhuis wegging. Ook van dit gebouwtje kon je lange tijd de sporen nog zien in de muur, hoe de keet vastzat aan de kopse kant van het Paviljoen 2, bij de steen van Wilhelmina.

En dan wachten in de wachtkamer.

Laura Dols

Jasmijn

“Laura Dols, gespecialiseerd in vintage galajurken, avondjurken, cocktailjurken, bruidsjurken, tassen, schoenen, kids verkleedkleren en antiek linnen”. Zo staat het geschreven op internet.
Laura kwam als jong meisje wonen in de Helmersstraat, schuin tegenover de hoofdingang van het WG waar haar vader als arts werkte op de Eerste Hulp. Lees verder “Jasmijn”

Kwartjes

Hermine Linnebank van Leeuwen vertelt over haar vader

Jarenlang woonachtig in de buurt van het Wilhelmina Gasthuis, heb ik natuurlijk herinneringen aan dat ziekenhuis, maar vooral aan de patiënten die er opgenomen zijn.
Mijn eerste herinnering is de opname van een pleegzoontje Richard, die net bij ons in huis was. Hij werd met roodvonk opgenomen. Ik herinner mij daarvan vooral het beeld van de prachtige galerij met bogen voor zijn kamer. Dat moet in 1972 zijn geweest.

Veel later was mijn jongste zoontje keihard op zijn neusje gevallen en ik kwam met hem terecht bij keel -, neus – en oorarts in het huidige Amsterdams Ondernemers Centrum. Het was gelukkig geen gebroken neusje. Dat moet in 1980 ongeveer zijn geweest.
Maar de meeste herinneringen heb ik aan de periode dat mijn vader in coma in het WG ziekenhuis heeft gelegen.

Woensdagavond 15 augustus 1973 is mijn vader – predikant van de Remonstrantse Broederschap te Amsterdam- een ongeluk overkomen. Op de Keizersgracht is hij aangereden – op de stoep lopend – door een auto. Ik werd gebeld met de vraag zo spoedig mogelijk naar het Wilhelmina Gasthuis te komen, waar hij op de Eerste Hulp lag. Daar werd mij medegedeeld dat ook mijn moeder was gewaarschuwd, zij kwam vanuit Amstelveen. Er werd mij direct door een neuroloog duidelijk gemaakt dat het zeer ernstig was. Mijn vader was buiten bewustzijn.
Ik herinner me vooral uit die eerste uren dat er toestemming gevraagd werd om het hemd van mijn vader te mogen doorknippen! – natuurlijk mocht dat – en dat ik, toen ik de rest van ons gezin wilde waarschuwen, naar een telefooncel moest. Deze stond in de poort van de ingang aan de Eerste Helmersstraat. Ik kon niet bellen want het apparaat werkte alleen op kwartjes… Enige paniek. Ik ben toen naar de Eerste Hulp teruggegaan om te vragen of ik geld kon wisselen. Dat was niet gebruikelijk, zei men. Ik had kwartjes moeten meenemen. Maar naar huis gaan, leek mij niet goed in verband met mijn moeder. Het is gelukt om wisselen.

Wij waren erbij toen mijn vader op een rollende brancard naar een ander paviljoen werd gereden, over de stenen. Ik herinner me mijn moeder die dat gehobbel vreselijk vond voor zijn arme hoofd en dat ik zei: “In Vietnam worden gewonden op veel onmogelijkere wijzen vervoerd.”
Mijn vader lag in coma en de wereld ging verder. Dat gevoel van die stilstand en dat voortgaan, herinner ik mij vooral uit die periode (11 september 1973 de coup in Chili… de oliecrisis, autovrije zondagen).

Mijn vader heeft tot januari 1974 in coma gelegen in de zaal, waar nu Futons handmatig gemaakt worden, naast WG café. Ik herinner me dat hij in bed lag, met een toestel aan zijn been dat gebroken was en recht gehouden moest worden. Hoge hekken om zijn bed. Ik herinner me hoe artsen over het bed heen over hem spraken, hoe ik dacht : dat kan toch niet, we weten immers niet wat hij dit wel of niet hoort. Of ik dat heb durven zeggen, kan ik mij niet meer herinneren.
In januari leek de toestand van mijn vader niet te veranderen en er werd gesproken over een verpleegtehuis. Het WG wilde hem in ieder geval niet houden en waarom hij toen naar het Lucas Ziekenhuis is vervoerd, weet ik niet. Hij is daar overleden na een half jaar in coma te hebben gelegen. Het Lucas Ziekenhuis was duidelijk een modern ziekenhuis: ruime hal, winkeltje en café. De zalen daar vond ik weer klein, herinner ik me. Wilhelmina Gasthuis had prachtige zalen.

Toen het Wilhelmina Gasthuis al enige tijd was gesloten, openden twee jonge mannen allebei Peter geheten, in de ruimte naast de vroegere afdeling Neurologie een Café-restaurant genaamd: Ingang B. Een van die Peters was onze pleegzoon. Hij vroeg mij of ik het niet vervelend vond, dat hij dat juist op die plek ging doen. Mijn antwoord was, dat mijn vader het fantastisch had gevonden als hij juist daar een vrolijk restaurant zou beginnen. En aldus geschiedde.