Door Gerda Eggerding
Het was 1950. Ik was twaalf jaar oud toen ik plotseling ernstig ziek werd. Mijn moeder en onze huisarts, Dr. Drukker, stonden aan mijn bed, maar ik hoorde alleen hun stemmen – zien kon ik hen niet. Mijn moeder heeft me later verteld hoe bezorgd ze waren.
Prof. Minkema, viroloog, kwam persoonlijk met zijn auto naar ons huis. Ik werd naast mijn moeder in de auto gelegd en zo begon mijn reis naar het Wilhelmina Gasthuis, waar ik werd opgenomen op de isoleerafdeling, onder leiding van diezelfde prof. Minkema. Zijn betrokkenheid en zorg herinner ik me nog goed – hij was mijn redder. De diagnose: hersenvliesontsteking.
Alleen mijn moeder mocht op bezoek komen. Toch stond mijn zus Hannie op een dag aan het hek aan de Eerste Helmersstraat, samen met haar vriendinnetje. Ze zwaaiden uitbundig met een vlag in de hoop mijn aandacht te trekken. Ik lag te slapen, tot de verpleegster mij wakker schudde: “Voor jou!” riep ze. Dat moment staat me nog helder bij.
Na de isoleerafdeling verbleef ik nog enige tijd op afdeling 4. Ik herinner me de dagelijkse injecties met penicilline en streptomycine – mijn benen kleurden blauw – en de regelmatige ruggenprikken. De kaas op mijn brood verzamelde ik stiekem in het nachtkastje.
Achteraf voelt het bijna alsof die opname mijn toekomst heeft bepaald. Vijf jaar later begon ik als leerling-verpleegkundige in de vooropleiding van ditzelfde ziekenhuis. Met het Zilveren Kruis en een ooievaar op mijn uniform mocht ik later zelfs naar Engeland, waar ik ging werken in het London Chest Hospital.
De verhuizing naar het AMC heb ik niet meer meegemaakt. Maar tijdens mijn opleiding keerde ik terug naar de isoleerafdeling, waar ik werkte onder zuster Floor. Daar lag een jongen in een ijzeren long – een hartverscheurend beeld dat me altijd is bijgebleven.