Weekenddienst

Ook in de weekends werden alle patiënten die waren opgenomen in Paviljoen 2 gezien. In die 60er en 70er jaren was de zaterdag nog een werkdag waarop de Chef de Clinique, Louise van Trotsenburg met de assistenten van de vrouwenafdeling langs de bedden ging. Een assistent trof het als hij of zij het eerst aan de beurt kwam, bij pech was je de laatste en liep je pas aan het eind van de middag visite met het afdelingshoofd.

Ook op de afdeling van professor Biemond werden de patiënten op zaterdag en op zondag bezocht. Als de toestand dat toeliet liet de hoogleraar de zondagse visite over aan zijn assistent. Daar kwam bij dat op zondag Ajax voetbalde. Professor Biemond had met enkele vrienden een jaarkaart voor De Meer. De afspraak was dat de hoogleraar en zijn assistent bij toerbeurt weekenddienst zouden doen voor de afdeling.
In feite bepaalde het speelschema van Ajax wie er dienst had. Dat werd op een elegante manier op gelost, op vrijdag voorafgaand aan de speeldag van Ajax vroeg professor aan zijn assistent: “Ik geloof dat ik vorig weekend dienst had?” Daarop was het antwoord van de assistent natuurlijk: “Ja professor.”

J. Overweg

Man van de klok

Van 1947 tot 1971 was professor Biemond hoogleraar Neurologie in het WG, een ziekenhuis met paviljoenen. Paviljoen 2 was voor de Neurologie, paviljoen 3 voor de Psychiatrie. In die tijd werden nog zenuwartsen opgeleid in de zenuw- (neurologie) en zielsziekten (psychiatrie). Als assistent in opleiding tot psychiater moest ik drieëneenhalf jaar psychiatrie en anderhalf jaar neurologie doen. Lees verder “Man van de klok”

Onder professoren

Eens per week gingen professor Biemond, zijn stafleden en assistenten naar de afdeling Pathologische Anatomie van professor Deelman om de bevindingen van de obducties aan te horen en te bezien. Professor Biemond trok dagelijks een schone, hagelwitte gesteven en zorgvuldig gestreken jas aan. Professor Deelman, de patholoog anatoom, had iets plagerigs over zich en als hij daartoe de kans kreeg legde hij graag een smerige hand op de schouder van professor Biemond.

Vervolgens streek hij dan met zijn vuile hand over de schouder en de mouw. Vieze bruine vlekken waren het gevolg. Professor Biemond, die Arie heette, gruwde daarvan. Er was nog iets. Biemond vond Arie geen mooie naam, echte intimi mochten hem Aay noemen, maar zeker niet Arie. Voor alle anderen was het kortweg professor. Ook hier kon professor Deelman het plagen niet onderdrukken. Te pas en te onpas riep hij “Arie”. Het liefst buiten en van zo groot mogelijke afstand. Hij zette beide handen aan de mond en dan galmde het over het WG-terrein: “Arie, Arie.” Deelman is de enige uit wiens mond ik de roepnaam Arie heb gehoord. Als tijdens zijn leven aan Biemond was gevraagd of een straat naar hem mocht worden vernoemd zou die straat nu niet Arie Biemondstraat hebben geheten.

J. Overweg